Even spieken bij de Overijsselse spiekers – Inclusief wandeltip

Wie ons op Instagram volgt, heeft al gemerkt dat een Overijsselse spieker géén frauderende student is, maar een vroegmodern type gebouw. Het gaat om een speciaal type huis, dat oorspronkelijk niet per se bedoeld was als woonhuis. Zelfs de benaming “spieker” verdween met de tijd, want vanaf ongeveer 1850 werd er simpelweg gesproken van “buitenhuis” of “buitenplaats”. Wat is dat dan, een spieker?

Een spieker was bedoeld als opslagplaats voor koren/graan. Het woord komt van het Latijnse spicarium; dus een plek waar spicae (korenaren) werden opgeslagen. Een brede betekenis van spieker is dan een graanschuur of een voorraadschuur, met maximaal twee extra verdiepingen. Spiekers waren in de middeleeuwen altijd in bezit van rijke grondbezitters, omdat zij hierin de tienden (belastingen) van hun pachters bewaarden. Omdat de pacht veelal betaald werd in natura en niet met geld, had je daarvoor een opslagschuur nodig in plaats van een portemonnee.

De grootgrondbezitters woonden lange tijd zelf in de nabijgelegen steden, zoals Zwolle en Deventer. Aanvankelijk was een spieker dus geen woonhuis. Het is een typisch rivierenfenomeen uit Overijssel, want de spiekers stonden langs de IJssel en langs de Vecht. In mindere mate kwamen ze ook voor langs de IJssel in Gelderland en in de noordelijke provincies. In de rest van het land bestonden er alternatieve constructies voor het opslaan van de pacht, bijvoorbeeld de “tiendenschuren” (die nooit als woonhuis gebruikt werden).

Voor zo ver we ontdekt hebben, stamt de oudste datering van een spieker uit de hoge middeleeuwen. Gevers en Mensema schrijven daarover:

De oudst bekende vermelding van een spieker in Overijssel dateert van 1280. In dat jaar trad een zekere Johan van ‘t Spieker op als getuige in een conflict voor de richter en schepenen van Deventer over een schenking aan de abdij van Sint Mariënhorst bij Ter Hunnepe nabij Deventer. Met dit spieker zal ongetwijfeld de bergplaats bedoeld zijn die de Utrechtse bisschop -toentertijd de landsheer van Overijssel- bij zijn hof te Deventer had laten bouwen.”

Daaruit blijkt met zekerheid een connectie tussen politieke macht, landbezit en het voorkomen van spiekers. Documenten uit de 14e en 15e eeuw bevestigen dit ook nog eens. In 1494 wordt bijvoorbeeld geschreven over de opbouw van het verbrande “saetspyker”, waarmee het gebouw bij het (bisschoppelijk) Hof te Colmschate bedoeld werd.

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) werden de voorraden in de spiekers dikwijls ingezet als bevoorrading voor soldaten. Maar let op, het waren vooral de Spanjaarden die de Overijsselse oogst claimden of innamen. De lokale bevolking kon daar niets tegen beginnen, dergelijke praktijken waren namelijk onderdeel van het oorlogsrecht van die tijd (en dus tot op zekere hoogte toegestaan). Na de herovering  van de stad Oldenzaal in 1626-1628 veranderde dat, omdat het aantal Spaanse soldaten in Overijssel toen drastisch verminderde. Dat betekende meer rust en stabiliteit voor de plattelandsbevolking. Edelen keerden terug naar hun landhuizen en gingen hun spiekers zelf weer beheren.

Een eeuw later veranderde er weer iets. De Overijsselse spiekers werden steeds vaker omgebouwd tot buitenhuis. Hoe meer belastingen er met geld betaald werden, hoe minder functie de voorraadschuren kregen. Met de tijd lag er letterlijk steeds minder in opgeslagen en hadden de eigenaren dus “ruimte over” in het gebouw. In de Franse Tijd (1795-1815) verdwenen ook de traditionele politieke rechten die er altijd aan spiekers en havezaten verbonden waren geweest. Met andere woorden, het onderscheid met een normaal buitenhuis vervaagde omdat de spiekers minder gebruikt werden als opslagruimten en omdat er uiteindelijk ook geen privileges voor de eigenaren meer bij hoorden.

Spiekers hadden enkele algemene kenmerken. Er was bijvoorbeeld altijd een “bewaarder” op het terrein aanwezig ter bewaking van de opgeslagen goederen. Wanneer er dranken zoals bier en wijn bewaard werden, dan werd hiervoor meestal een kelder aangelegd. Gewassen zoals uien werden- niet geheel verrassend- juist aan plafondbalken te drogen gehangen. En om het geheel nog eens extra te beschermen tegen beesten en beestachtige schurken, werd er vaak een gracht gegraven. Dan werd de plaats ook wel aangeduid met “pol”, “berg”, of “belt”. Het meest efficiënt was om de spieker direct bij een boerenerf te bouwen, want dan hoefde men niet ver te reizen met de gewassen en de goederen. Spiekers werden gedecoreerd met torentjes, maar omdat we zeer weinig tekeningen hebben van de authentieke gebouwen is het moeilijk te zeggen of dit gangbaar was, of juist uitzonderlijk. In ieder geval was een spieker wel een zeer herkenbaar type gebouw.

We zoomen even in op Dalfsen. Terwijl er in de 18e eeuw nog volop spiekers gebruikt werden als buitenplaats, waarbij ook de meest prachtige landschapstuinen werden aangelegd, waren de meeste een eeuw later toch verdwenen. De tijden waren veranderd. De Industriële Revolutie van Nederland bood veel kansen op rijkdom, maar een faillissement lag ook altijd op de loer. De families die zich geen luxe buitenhuizen meer konden veroorloven (en hun spieker uit schaamte niet wilden verkopen aan een ander), lieten ze verloederen of slopen. Het kleine aantal spiekers dat overbleef, werd steeds vaker gebruikt als permanent woonhuis. Soms werd een compromis gevonden in het afbreken van de authentieke spieker en het toevoegen van efficiëntere nieuwbouw op dezelfde plek. Een voorbeeld hiervan is Huize Ankum, dat rond 1859 transformeerde tot de buitenplaats Hofwijk. Ook bleef er een handjevol spiekers over dat de functie van algemene opslagplaats kreeg, maar dan voor de omliggende boerenerven. Deze spiekers werden juist niet bewoond, waardoor degradatie eveneens op de loer lag.

De Aalshorst
Huize de Horte

Tijdens mijn verblijf in Dalfsen heb ik twee spiekers bezocht: één authentieke spieker (De Aalshorst) en één buitenplaats met spieker (De Horte). De Aalshorst in de buurtschap Millingen is één van de best bewaarde spiekers uit de 18e eeuw. Dit gebouw is vrij te bekijken vanaf de buitenkant, maar moeilijk te vinden en nog moeilijker met de auto te bereiken. Handiger is om langs het gebouw te fietsen of wandelen.

Omdat mijn navigatie het onverharde Aalshorsterpad niet kon vinden, heb ik op het kaartje hierboven de route vanaf de Heinoseweg aangegeven. Geloof mij, het is minder makkelijk te vinden dan het lijkt. Lange tijd lijkt het ook alsof je over privéterrein rijdt/loopt, dus houd hier rekening mee. Bij speciale gelegenheden, zoals Open Monumentendag, is het gebouw geopend en is dus ook het interieur te bekijken. Ik verwacht dat er dan wél aangegeven staat hoe je moet rijden. Alle andere dagen blijft de Aalshorst een beetje een pareltje verscholen in het groen. 😉

Bij het gebouw hoorde een uitgebreide tuin met een “grand canal”. Vandaag ziet het eruit als een gewone sloot, maar met een beetje fantasie zie je de rozenperken en de klassieke standbeelden eromheen staan. Achter het huis zijn nog altijd de oorspronkelijke moestuin en visvijver in gebruik.

Spieker de Horte maakte op mij meer indruk, omdat hier meer is opengesteld voor bezoekers. Er kronkelen twee mooie wandelingen (van 5,5 km en van 3,5 km) over het terrein, waarbij je langs dassenburchten, frisgroene weilanden, oeroude bossen en over tal van bruggetjes slentert. Beide wandelingen zijn zeer duidelijk aangegeven en voeren langs het spieker zelf. Huize de Horte is dus niet te missen. Het landgoed ligt in de buurtschap Emmen. Het beschikt over een gratis parkeerterrein voor bezoekers en is eenvoudig te bereiken vanaf de Kroesenallee.

Het terrein is al sinds mensenheugenis een landgoed, want in een document uit 1391 lezen we dat ene Dirk Bruggeman vier morgen “opper Horten” met een hofstede (te Emmen) schonk aan het Agnietenbergklooster bij Zwolle. De boerderij staat er minstens sinds 1520; want deze kreeg de streeknaam “De Horte”, vernoemd naar een opvallende bocht/horde in de waterloop van de Emmertochtsloot. Dit waterrijke gebied zorgt overigens voor de prachtige natuur rondom De Horte.

Geschat wordt dat het spieker op de Horte door de familie Thomassen-Theussink tussen 1649 en 1667 gebouwd is. Na een aantal eeuwen van wisselend eigendom, werd het landgoed uiteindelijk in 1974 door erfgenamen verkocht aan de tegenwoordige beheerder: de stichting Het Overijsselsch Landschap. De Horte bestond bij deze verkoop uit maar liefst 51 hectare grond. Op het terrein staan naast Huize de Horte ook nog een tuinmanswoning met koetshuis en stallen en een B&B (Het Witte Huis). De uitgebreide Franse (moes)tuin inclusief mammoetboom, de watergangetjes en de lange bomenlanen horen er ook allemaal bij.

Alle paden zijn goed onderhouden, de paaltjes met de route zijn niet te missen en op meerdere plekken staan bankjes om even te pauzeren. Wie durft, kan zelfs plaatsnemen op een bankje dat boven (!) het water hangt. En langs de route kom je overal dieren tegen: koeien, paarden, schapen en heel veel verschillende vogels. Extra leuk is het gebied in de lente, want ik zag ook kalfjes, veulens en lammetjes in de wei. Kortom, het was een genot om hier te wandelen. 🙂

Bron:

  • Mensema, A.J., & Gevers, A.J., ‘Spiekers in Dalfsen’, in: Hove, J., ten, Pereboom, F. & Stalknecht, H.A. (red.), Uit de Geschiedenis van Dalfsen (Kampen: IJsselakademie 1989) 213─246.

Wonen in de Bronstijd of de middeleeuwen? Het kan in Dalfsen!

Oké, misschien kun je in het Overijsselse dorp Dalfsen niet ín, maar wel áán de middeleeuwen wonen. Hier is namelijk een wijk aangelegd waarin de straten allemaal namen van historische perioden of historische werktuigen hebben gekregen. Ik nam er een kijkje.

De gehele wijk heeft de naam “Merovingen” gekregen. De Merovingen (of Merovingers) vormden tussen grofweg 480 en 750 na Christus een dynastie van Frankische koningen. Dat was dus -inderdaad- grotendeels in de middeleeuwen.

En de naam van de wijk is niet willekeurig gekozen: op deze plek in het huidige Dalfsen is een Merovingisch grafveld gevonden uit de 6e eeuw. Vooral de opgegraven grafgiften speken tot de verbeelding. Twee van de graven toonden namelijk een uitzonderlijke rijkdom. Het gaat om een mannengraf en een vrouwengraf, samen bijgezet in een houten grafkamer. Mogelijk vormden zij een echtpaar.

Bij de man werd een luxe wapenuitrusting gevonden, met twee zwaarden (een spatha en een sax), een umbo (de knop op het midden van een schild), een bijl en een lanspunt. De vrouw had prachtige sieraden meegekregen, namelijk twee mantelspelden (met edelstenen en goudfolie) en twee halssnoeren met barnsteenkralen. Ook werd er bij haar een aardewerken pot met een glazen beker erin gevonden. Misschien minder speciaal dan de sieraden; maar desalniettemin een statussymbool in de middeleeuwen.

In het midden van de wijk is een “ontmoetingsheuvel” met informatiebordjes aangelegd, waar je doorheen kunt lopen en met bankjes aan weerszijden. Zoals te lezen valt achter de bankjes, ontmoeten mensen elkaar in feite al 5.000 jaar op deze plek. Een mooie gedachte.

Maar wat is dan de link met de straten “Steentijd” of “Bronstijd”? Nou, voordat er begonnen kan worden aan de bouw van een nieuwe woonwijk, moet er archeologisch onderzoek verricht worden. Dat geldt tegenwoordig voor alle gemeenten in Nederland. Je moet immers zeker weten dat je niet gaat bouwen op een plek waar waardevol erfgoed ligt (zoals een oud graf of een religieus gebouw).

Dat gebeurde ook in Oosterdalfsen, in 2015. Al gauw werd er een zeer oud grafveld gevonden dat van de Trechterbekers bleek te zijn. Dit was een volk dat in Noordwest-Europa leefde in de prehistorie. Om iets preciezer te zijn, ongeveer tussen 4350 tot 2750 vóór Christus. Deze periode noemen we het Neolithicum, oftewel, de Nieuwe Steentijd. De Bronstijd kwam daarna en duurde in Europa van ongeveer 3000 tot 800 vóór Christus.

De naam “Trechterbekers” is simpelweg ontleend aan het type aardewerk dat deze mensen maakten: potten en bekers die wijd uitlopen (als een trechter). De welbekende hunebedden zijn overigens ook door deze mensen gebouwd. Als gereedschap gebruiken ze onder andere stenen vuist- en hamerbijlen. In 2015 werden er in Oosterdalfsen meer dan 100 trechterbekers opgegraven, bij maar liefst 120 graven. En zo werd in Dalfsen het grootste grafveld van de hunebedbouwers van heel Noordwest-Europa gevonden!

De gemeente liet vervolgens extra bodemonderzoek uitvoeren en daarbij werd het (veel jongere) Merovingische grafveld ontdekt. Onverwachts dus, als extra archeologisch cadeautje. Daar word je toch blij van? De wijknaam en de straatnamen herinneren alle bewoners/bezoekers aan de geschiedenis van de plek. Wat mij betreft een geslaagd nieuwbouwproject! 🙂

Meer informatie via de website van DNA van Dalfsen.

De saga van Åse Stålekleiv

Toen ik slaagde voor het vwo, wilde ik graag een lange reis maken. De lange zomervakantie na de eindexamens leende zich daar immers goed voor. Terwijl mijn klasgenoten in groepjes naar Albufeira en Barcelona gingen, vertrok ik in mijn eentje naar Noorwegen. Nog even op avontuur voordat ik aan mijn studie zou beginnen.

Ik kwam terecht in het dorpje Dalen, een beetje in het midden van Noorwegen. Ik ging daar werken op een camping, dus het werd een ‘werkvakantie’. Mijn lieve collega Rosalin liet me alles in de omgeving zien. Op een middag klommen we naar Riarhamaren, een plek die ook wel Rui genoemd wordt (hoewel Riarhamaren en Rui twee verschillende bergtoppen zijn die dicht bij elkaar liggen). Het is een cultureel herkenningspunt op een berg net buiten Dalen, waar je een geweldig uitzicht over het Telemarkkanaal hebt. Er staat een trekkershut en onderweg kom je langs een waterval en een aantal spirituele plekken.

Op een informatiebordje las ik dat er ook een saga uit Riarhamaren komt. Het verhaal speelt zich deels af op de berg waar nu de trekkershut staat en deels in het nabijgelegen dorpje Eidsborg.

Rosalin wist niet precies waar het verhaal over ging en we zijn vergeten om het thuis op te zoeken. Dit was in 2014 en met de jaren was ik het hele avontuur alweer vergeten. Totdat ik laatst, ruim 10 jaar later dus, de foto van het informatiebordje weer tegenkwam. Met hernieuwde interesse ben ik nu wél in de saga gedoken. Ik heb het verhaal hieronder samengevat en begeleid met foto’s uit de oude doos. 🙂

De saga van Åse Stålekleiv, de koningin van Eidsborg

De rijke, intelligente vrouw Åse woonde op de boerderij “Stålekleiv” bij Eidsborg. Daar kwam dus ook haar naam vandaan. Haar zus woonde in Skafså aan de andere kant van de fjordvallei van Dalen. De zussen konden elkaar zien, over het dal. Ze waren allebei zeer koppig en maakten ruzie over de vruchtbare weilanden onder hen.

Åse had drie zoons, die bij haar woonden op de Stålekleiv-boerderij. Vanaf deze plek had je een schitterend uitzicht in (en over) de vallei. Iedereen wist dat de familie rijk was, omdat Åse het hele dorpje Eidsborg tot haar bezit kon rekenen. Net als een koningin. Terwijl anderen slechts een kleine waterbak nodig hadden om hun linnen in te wassen, haalde Åse ieder jaar zo’n grote oogst binnen, dat ze het hele meer van Eidsborg nodig had om al haar gewassen te kunnen cultiveren. Åse bewaarde haar stapels linnen in een grote opslaghut die haar zoons voor haar gebouwd hadden. Toen de jongens klein waren en voor het vee zorgden, hadden ze iedere avond een houten plank meegenomen naar de weide. Zo hadden ze stap voor stap de opslaghut gebouwd.

Destijds werd moed gewaardeerd als de grootste deugd en een sterk lijf als de grootste schat. Åse wilde dat haar zoons precies zo zouden opgroeien: sterk en onbevreesd. Op een dag besloot ze dat haar zoons haar konden helpen bij het verkrijgen van de vruchtbare gronden. Maar om dit te bereiken, begreep Åse dat een voedzaam dieet voor de jongens heel belangrijk was. Ze probeerde verschillende soorten voedsel uit op drie van haar jonge stieren. Eén stier kreeg gestremde melk. De tweede stier kreeg normale melk. De derde stier kreeg graan te eten. De stieren werden vernoemd naar het voedsel dat ze kregen. De stier “gestremde melk” en de stier “graan” werden allebei groot en sterk.

In de winter liet Åse de stieren een krachtmeting uitvoeren tegen elkaar. Ze moesten steenblokken uit de plaatselijke mijn trekken, helemaal van het dorp naar boven toe, door de heuvels en de bossen. De stier die gestremde melk gekregen had, gaf als eerste op. De steen werd ter plekke in de grond geslagen, als een monument dat aanduidde waar de stier gestopt was. De stier die normale melk had gekregen, hield het iets langer vol. Het was een wonder, gezien de bescheiden grootte van het dier. Wederom werd de steen ter plekke neergezet. De stier “graan” werd de winnaar. Ook op deze plek werd de steen tot monument gemaakt. Nu wist Åse welk voedsel ze aan haar zoons moest geven.

Aan het einde van het meer Bandak, op een zandbank waar de Tokke-river in de Bandak stroomt, vinden we het dorp Dalen. Zo was het toen Åse en haar zus Gullborg hier leefden en zo is het nog steeds. De zoons van beide zussen waren inmiddels volwassen mannen geworden. En de zoons van beide zussen waren enorm groot geworden, bijna alsof ze van de trollen afstamden.

Op een dag werd er besloten dat de ruzie over de vruchtbare weilanden in de vallei uitgevochten moest worden middels een zwaardgevecht tussen de zoons. Het gevecht zou plaatsvinden in het midden van de weide en de familie die het sterkste bleek, zou de weilanden in de vallei mogen hebben. Terwijl het gevecht losbarstte, keek Åse Stålekleiv toe vanaf haar paard op een bergtop die Riarhamaren genoemd werd. Ze zag hoe haar eigen zoons vermoord werden door hun eigen neven, één voor één, de zoons van haar eigen zus. Uiteindelijk lagen de zoons van Åse dood op de grond.

Åse Stålekleiv werd woedend. Ze kon niet leven met deze schaamte en dit verlies. Ze ging naar huis om haar bezittingen veilig te stellen. Ze heeft haar zilveren en gouden sleutels in het meer Mærdalstjønni nabij Lårdalsstigen geworpen. Daarna keerde ze op haar paard terug naar Riarhamaren, dravend, snel over de bergtop. Ze galoppeerde van de klif af, terwijl ze haar paard nog steeds bereed.

Zo luidt de legende dus. Ik heb niet kunnen ontdekken hoe oud het verhaal is, of hoe lang het al mondeling overgedragen wordt. Het is in ieder geval omstreeks 1820 op papier gezet door de priester Magnus B. Landstad.

Wat weten we vandaag zeker? Er is een ander document van Magnus Landstad, waarin staat “dat er drie grote stenen zijn langs de weg tussen Høydalsmo en Eidsborg”. En deze stenen “staan ongeveer 100 el van elkaar af” en komen bovendien uit de plaatselijke mijn. Uit dit gesteende worden al sinds de 8e eeuw wetstenen gewonnen. Kunnen dit de drie stenen zijn, die de stieren van Åse hebben laten vallen? In Dalen is ook een grafheuvel met de naam “Revahaug”. Hier zou één van de zoons van Åse Stålekleiv begraven liggen, maar de stoffelijke resten onder de heuvel zijn nooit onderzocht.

De gebouwen in de tuin van het Eidsborg Museum, met in het midden de opslaghut van Åse Stålekleiv.

Maar nog interessanter, is dat er zich op de plek van de opslaghut van Åse Stålekleiv een nieuwe boerderij met de naam “Lofthus” ontwikkelde. Historici denken dat de opslaghut gewoon hergebruikt werd. Sterker nog, er zijn aanwijzingen dat de oude hut van Åse zelfs verplaatst werd aan het begin van de 19e eeuw, zodat ook de moderne boerderij “Vindlaus” de hut nogmaals kon gebruiken. Dit gebouwtje is met zekerheid het oudste niet-kerkelijke houten gebouw van Noorwegen. De laatste onderzoeken dateren de opslaghut omstreeks het jaar 1170. En het mooiste? Deze opslaghut is vandaag nog steeds te zien in de tuin van het Eidsborg Museum!

Tekening van de opslaghut uit het regionale archief, omstreeks 1800.

Naast de deur is rond het jaar 1300 een runeninscriptie aangebracht. Op de tekening hierboven staat de inscriptie uitgeschreven in de onderste hoek rechts. Er staat: “Deze runen zijn gekrast door Vestein. Eer komt toe aan degene die deze runen gekrast heeft en aan degene die de runen interpreteert.”

En op de deur zelf zijn kruisjes aangebracht, die met teer zijn ingekleurd. Dit gebruik moest de mensen beschermen tegen bovennatuurlijke wezens die vooral rond jul (de Kerstperiode) vervelende streken uithaalden. Bezien vanuit de Noorse folklore, is het heel logisch om uitgerekend een opslaghut (met kleding en voedsel) op deze manier te beschermen. Om jul te vieren was er immers veel voedsel en drinken nodig.

Hoe meer ik over Åse Stålekleiv ontdek, hoe meer het verhaal me interesseert. Wat een prachtige combinatie van saga, archeologie, archiefonderzoek en geschiedenis!

Lezing: De geschiedenis van Amsterdam met een literaire twist

Aanstaande vrijdagavond 18 april is het weer tijd voor een nieuwe lezing! Ik zal vertellen over 750 jaar Amsterdam, wat waarschijnlijk geen verrassing is gezien de eerdere aankondigingen. De locatie is vertrouwd, namelijk wederom Boekhandel Laan in Castricum. Het publiek kan daar weer plaatsnemen in het boekencafé en om 19:45 zal de koffie klaarstaan. De lezing begint om 20:00 uur.

In een beknopte lezing passeert de geschiedenis van onze hoofdstad de revue, “van 0 tot nu”. Aansluitend zullen we een aantal literaire werken over het thema bespreken. Welk boek is de moeite waard om meer te weten te komen over Amsterdam? En als leuk extraatje mag ik na afloop 3x 2 vrijkaarten voor Zandsculpturen Garderen weggeven. Dit gaan we doen met een loting en iedereen mag meedoen.

Hieronder heb ik het bericht dat op de website van Boekhandel Laan staat gekopieerd:

Ook zag ik dat de lezing in de agenda van Voor Liefhebbers (de culturele activiteitenkalender van de regio) is opgenomen:

Hopelijk wordt het weer gezellig druk! 🙂

Vikings in Utrecht?!

De eerste upload van 2025 is een feit! En meteen duiken we in mijn favoriete onderwerp: de erfenis van de Vikingen. Die erfenis vinden we zelfs in Nederland, want in Utrecht staat (naast de Dom) een enorme runensteen. 🪨

Hoe kwam die kolos daar terecht en wat betekent de inscriptie? Leer het allemaal in de video hieronder.

P.S. Gek genoeg heb ik de afgelopen jaren weinig content gemaakt over de Scandinavische geschiedenis en/of het tijdperk van de Vikingen. Maar dat zijn juist thema’s waar ik héél veel mee bezig ben. Het is daarom de bedoeling om hier de komende tijd meer video’s over te maken, dus wie net zo veel van Scandinavië houdt als ik, moet de kanalen maar goed in de gaten blijven houden. 🙂

De crypte van Hexham Abbey

Deze crypte (grafkelder) is onderdeel van de beroemde Hexham Abbey, een kerk gewijd aan Sint Andreas in Hexham, Northumberland. Onderwaterarcheoloog Gary Bankhead en zijn vrouw namen me laatst mee naar Hadrian’s Wall en onderweg koos Gary Hexham als halte voor een koffiestop. Zodoende zijn we ook even naar beneden gegaan in de crypte en kon ik wat foto’s nemen. Ik ben zo dankbaar! 🙂

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is Hexham-Abbey-1-768x1024.jpg

De bouw van de kerk begon in 674, maar het gebouw kreeg pas zijn huidige vorm en opzet in de 12e eeuw. Sindsdien is nog een aantal kleine uitbreidingen toegevoegd. Fascinerend genoeg bestaat de crypte uit Romeinse stenen. Deze zijn weggehaald uit de Romeinse gebouwen in de omgeving en daarna hergebruikt in de kerk (en dat recyclen van Romeins bouwmateriaal is overigens een veelvoorkomende praktijk).

De zuidelijke gang bevat enkele stenen met een blad-en-bespatroon. De Angelsaksische bouwers hebben mogelijk over de rest van deze kunst gepleisterd, om de muren daarna te kunnen versieren met nieuwe afbeeldingen geïnspireerd op Bijbelse verhalen.

De meest opvallende Romeinse steen bevat een inscriptie met waardevolle informatie. Er staat namelijk ingekrast dat de constructie gebouwd werd in opdracht van keizer Lucius Septimus Severus Pius Pertinax en zijn zoons. Deze steen heet de “Geta Stone” en is vernoemd naar één van de zoons, wiens naam eruit gekrast is nadat hij een machtsstrijd tegen zijn broer Caracalla verloren had (de andere zoon dus).

De “Geta Stone” (via Hexham Abbey).

In 875 werd Hexham geplunderd door de Vikings, onder leiding van de beroemde/beruchte Hálfdan Ragnarsson. De kerk brandde af tot de grond, maar de crypte bleef intact.

Vrije interpretatie van Hálfdan Ragnarsson (uit A Child’s Book of Warriors door Canton Williams, 1907).

De centrale ruimte van de crypte op de foto hiernaast was vroeger een kleine kapel, waarin monniken heilige relieken tentoonstelden aan pelgrims, mogelijk van Andreas.

Wat een historie hè? 🙂

Kasteeldomein de Renesse (Oostmalle, België)

Dat de geschiedenis van Nederland en België innig met elkaar verbonden zijn, zal niemand verbazen. Onze historie begon immers gezamenlijk in de middeleeuwen, toen we nog één land vormden. In de jaren dat de Noordelijke Nederlanden (het huidige Nederland) in opstand kwamen tegen de Spaanse overheersing door het Huis Habsburg, bleven de Zuidelijke Nederlanden (het huidige België) de Spaanse koning juist trouw. Vanaf dat moment liepen de levenslijnen van de twee landen uiteen, maar na de Franse periode werden ze toch weer samengevoegd.

Deze historische meanders komen tot uiting in het indrukwekkende Domein de Renesse in Oostmalle. De geschiedenis is hier letterlijk in de gebouwen terug te zien, met name in het kasteel (dat ooit symmetrisch was, maar door de eeuwen heen een eclectisch bouwwerk is geworden). Zelfs de beplanting in de tuin is onderhevig geweest aan verschillende historische invloeden, waardoor het vandaag zeer plezierig is om over het groene, bloeiende en netjes onderhouden domein te wandelen.

Nadat Napoleon verslagen was bij Waterloo, werd er een nieuw “Verenigd Koninkrijk der Nederlanden” gevormd (1815). Dat betekende ook dat er een gezamenlijk koloniaal rijk was. Zowel Nederlandse als Belgische ambtenaren werkten in Nederlands-Indië, zo ook de markante figuur Leonard du Bus de Gisignies. Echter, tijdens zijn diensttijd begon de Belgische Revolutie en werd België een zelfstandig land (1830). Wat dat voor hem als Belg betekende in de Nederlandse kolonie, wordt in de video besproken, samen met nog veel meer andere interessante feiten over het domein.

Met hartelijke dank aan Raymonde vanden Broeck en Joke Kenis voor de gastvrijheid en voor de ondersteuning bij de totstandkoming van de video.

De Slotruïne van Kalø (Denemarken)

In 1313 heeft de Deense koning Erik Menved een groot kasteelcomplex laten bouwen op een schiereiland. Maar hoe kwam hij nou uitgerekend dáár terecht? Even later werd er onder de kasteeltoren een gevangenis gegraven, waar niemand minder dan de Zweedse koning Gustav Eriksson (Vasa) een paar maanden heeft moeten wegrotten. Waarom dat zo was en tijdens welke politieke conflicten dit gebeurde, wordt duidelijk in de video hieronder.

De burchtruïne van Steinhart (Hainsfarth, Duitsland)

Een nieuwe aflevering van Pracht & Praal, dit keer over een ruïne. Deze middeleeuwse burcht (Duits: Burg) vervulde een belangrijke functie tijdens de politiek-militaire campagnes van de Heren van Steinhart, maar raakte al in de vroegmoderne tijd in verval. Gelukkig wordt de ruïne vandaag beschermd door monumentenzorg, zodat de dikke muren niet verder afbrokkelen. Diep verscholen in het bos, loop je zo terug de middeleeuwen in zodra je de poort ziet verschijnen!