Aan de rand van Overasselt, in het bosrijke gebied van de Overasseltse en Hatertse Vennen, liggen de resten van een middeleeuwse kapel. Deze Walrickkapel was ooit een klein heiligdom; druk bezocht door mensen uit de wijde omgeving. Zij kwamen hier naartoe om te bidden en om hulp te vragen bij ziekte.
De kapel werd in de 14e eeuw (of 15e eeuw) gebouwd en was gewijd aan Sint Walrick, die ook wel Sint Valerius wordt genoemd. Over deze Heilige Walrick is weinig bekend, maar we weten wel dat hij vereerd werd als genezer; vooral bij koorts. Als je Sint Walrick aansprak in jouw gebeden, zou hij jou of jouw naasten genezing kunnen geven. Dat was in de middeleeuwen een gangbare praktijk; voor iedere situatie was er wel een gepaste heilige om aan te spreken.
Maar al lange tijd voor de bouw van de kapel, was dit gebied heilig voor de oorspronkelijke bewoners. Deze groep kennen we als de Hoemannen, een Germaanse stam die na de Romeinse Tijd in het gebied rondom Nijmegen leefde. Het is aannemelijk dat de naam van de gemeente Heumen van hen is afgeleid. De Hoemannen beschouwden bepaalde plekken in de natuur als sacraal en geneeskrachtig. Vooral bomen speelden een centrale rol in hun rituelen: ze geloofden dat ziektes door speciale handelingen bij de boom konden worden afgewend.
In de 7e en 8e eeuw kwam Willibrord, de beroemde missionaris uit Engeland, naar het gebied om het christendom te verspreiden. Willibrord en zijn volgelingen verweefden het christelijke geloof met de bestaande Germaanse tradities. Zo kwam het door hen dat de eerdergenoemde eikenboom verbonden werd aan Sint Walrick (en er eeuwen later dus ook een kapel naast gebouwd werd). Eigenlijk kreeg de genezende kracht van de boom door Willibrord een christelijke betekenis.
De legende gaat dat de leider van de Hoemannen wanhopig bij Willibrord aanklopte. Zijn dochter Heribertha had hoge koorts en niets leek te helpen. De leider vroeg wat hij moest doen om zijn dochter te genezen en Willibrord raadde hem aan om een lapje stof van haar jurk in de eik te hangen. Zo gezegd, zo gedaan. Maar of Heribertha inderdaad weer beter werd, weten we niet.
De eikenboom werd in ieder geval getransformeerd tot “Koortsboom” en de lokale bevolking nam het gebruik over. Wie ziek was of koorts had, knoopte een lapje stof aan de takken van de boom (of liet dat doen door een familielid). De koorts zou dan “in de boom blijven hangen”, terwijl de zieke weer beter werd. Mensen bleven deze handeling herhalen, generatie na generatie. Later werd het ritueel ook wel gecombineerd met gebeden bij de kapel of het maken van kruistekens.
Maar naarmate de eeuwen vorderden, bracht de ontwikkeling van de moderne geneeskunde ook andere oplossingen voor ziektes. Medicijnen en ziekenzorg werden voor steeds meer mensen toegankelijk. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568–1648) raakte de kapel zwaar beschadigd, omdat er in de omgeving veel gevochten werd. De kapel werd niet meer herbouwd en de plek raakte langzaam een beetje in verval.
Toch bleef de boom een plek van hoop en genezing, zelfs nadat de muren van de kapel vervielen tot een ruïne. Tot op de dag van vandaag hangen er nog lapjes aan de takken, stille getuigen van een praktijk die dus al eeuwenlang voortduurt. De Walrickkapel en de Koortsboom laten zien hoe pre-christelijke rituelen, het christelijke geloof en volksgebruiken kunnen samensmelten.
Er komen meerdere wandelroutes langs de Walrickkapel en de Koortsboom, waarvan ik zelf met veel plezier het “Familiepad Vennengebied” gelopen heb. Deze wandeling is 1,7 km lang en duurt ongeveer een uurtje (als je onderweg stopt om foto’s te maken). Het is een rolstoeltoegankelijke route, dwars door het natuurgebied de Overasseltse en Hatertse Vennen. Dat betekent dat je in de nazomer en herfst kunt genieten van het heidelandschap in allerlei tinten paars, rood, geel en oranje.
Er staan veel bankjes langs het pad en de markeringen zijn goed aangegeven. Vlakbij stopt er een streekbus en er zijn twee gratis parkeergelegenheden, waarvan eentje bij Restaurant St. Walrick. Koffie en lunch heb je dus ook binnen handbereik. 😉
Dit is bovendien een ideaal uitstapje bij wisselvallig weer, want je kunt op een paar plekken schuilen voor de regen (en anders ben je snel weer bij je auto of bij het OV). Wat mij betreft is het een heerlijke historische plek. Of je nu komt voor de vroegchristelijke legende of voor de kleurrijke natuur! 🙂
Wie ons op Instagram volgt, heeft al gemerkt dat een Overijsselse spieker géén frauderende student is, maar een vroegmodern type gebouw. Het gaat om een speciaal type huis, dat oorspronkelijk niet per se bedoeld was als woonhuis. Zelfs de benaming “spieker” verdween met de tijd, want vanaf ongeveer 1850 werd er simpelweg gesproken van “buitenhuis” of “buitenplaats”. Wat is dat dan, een spieker?
Een spieker was bedoeld als opslagplaats voor koren/graan. Het woord komt van het Latijnse spicarium; dus een plek waar spicae (korenaren) werden opgeslagen. Een brede betekenis van spieker is dan een graanschuur of een voorraadschuur, met maximaal twee extra verdiepingen. Spiekers waren in de middeleeuwen altijd in bezit van rijke grondbezitters, omdat zij hierin de tienden (belastingen) van hun pachters bewaarden. Omdat de pacht veelal betaald werd in natura en niet met geld, had je daarvoor een opslagschuur nodig in plaats van een portemonnee.
De grootgrondbezitters woonden lange tijd zelf in de nabijgelegen steden, zoals Zwolle en Deventer. Aanvankelijk was een spieker dus geen woonhuis. Het is een typisch rivierenfenomeen uit Overijssel, want de spiekers stonden langs de IJssel en langs de Vecht. In mindere mate kwamen ze ook voor langs de IJssel in Gelderland en in de noordelijke provincies. In de rest van het land bestonden er alternatieve constructies voor het opslaan van de pacht, bijvoorbeeld de “tiendenschuren” (die nooit als woonhuis gebruikt werden).
Voor zo ver we ontdekt hebben, stamt de oudste datering van een spieker uit de hoge middeleeuwen. Gevers en Mensema schrijven daarover:
“De oudst bekende vermelding van een spieker in Overijssel dateert van 1280. In dat jaar trad een zekere Johan van ‘t Spieker op als getuige in een conflict voor de richter en schepenen van Deventer over een schenking aan de abdij van Sint Mariënhorst bij Ter Hunnepe nabij Deventer. Met dit spieker zal ongetwijfeld de bergplaats bedoeld zijn die de Utrechtse bisschop -toentertijd de landsheer van Overijssel- bij zijn hof te Deventer had laten bouwen.”
Daaruit blijkt met zekerheid een connectie tussen politieke macht, landbezit en het voorkomen van spiekers. Documenten uit de 14e en 15e eeuw bevestigen dit ook nog eens. In 1494 wordt bijvoorbeeld geschreven over de opbouw van het verbrande “saetspyker”, waarmee het gebouw bij het (bisschoppelijk) Hof te Colmschate bedoeld werd.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) werden de voorraden in de spiekers dikwijls ingezet als bevoorrading voor soldaten. Maar let op, het waren vooral de Spanjaarden die de Overijsselse oogst claimden of innamen. De lokale bevolking kon daar niets tegen beginnen, dergelijke praktijken waren namelijk onderdeel van het oorlogsrecht van die tijd (en dus tot op zekere hoogte toegestaan). Na de herovering van de stad Oldenzaal in 1626-1628 veranderde dat, omdat het aantal Spaanse soldaten in Overijssel toen drastisch verminderde. Dat betekende meer rust en stabiliteit voor de plattelandsbevolking. Edelen keerden terug naar hun landhuizen en gingen hun spiekers zelf weer beheren.
Een eeuw later veranderde er weer iets. De Overijsselse spiekers werden steeds vaker omgebouwd tot buitenhuis. Hoe meer belastingen er met geld betaald werden, hoe minder functie de voorraadschuren kregen. Met de tijd lag er letterlijk steeds minder in opgeslagen en hadden de eigenaren dus “ruimte over” in het gebouw. In de Franse Tijd (1795-1815) verdwenen ook de traditionele politieke rechten die er altijd aan spiekers en havezaten verbonden waren geweest. Met andere woorden, het onderscheid met een normaal buitenhuis vervaagde omdat de spiekers minder gebruikt werden als opslagruimten en omdat er uiteindelijk ook geen privileges voor de eigenaren meer bij hoorden.
Spiekers hadden enkele algemene kenmerken. Er was bijvoorbeeld altijd een “bewaarder” op het terrein aanwezig ter bewaking van de opgeslagen goederen. Wanneer er dranken zoals bier en wijn bewaard werden, dan werd hiervoor meestal een kelder aangelegd. Gewassen zoals uien werden- niet geheel verrassend- juist aan plafondbalken te drogen gehangen. En om het geheel nog eens extra te beschermen tegen beesten en beestachtige schurken, werd er vaak een gracht gegraven. Dan werd de plaats ook wel aangeduid met “pol”, “berg”, of “belt”. Het meest efficiënt was om de spieker direct bij een boerenerf te bouwen, want dan hoefde men niet ver te reizen met de gewassen en de goederen. Spiekers werden gedecoreerd met torentjes, maar omdat we zeer weinig tekeningen hebben van de authentieke gebouwen is het moeilijk te zeggen of dit gangbaar was, of juist uitzonderlijk. In ieder geval was een spieker wel een zeer herkenbaar type gebouw.
We zoomen even in op Dalfsen. Terwijl er in de 18e eeuw nog volop spiekers gebruikt werden als buitenplaats, waarbij ook de meest prachtige landschapstuinen werden aangelegd, waren de meeste een eeuw later toch verdwenen. De tijden waren veranderd. De Industriële Revolutie van Nederland bood veel kansen op rijkdom, maar een faillissement lag ook altijd op de loer. De families die zich geen luxe buitenhuizen meer konden veroorloven (en hun spieker uit schaamte niet wilden verkopen aan een ander), lieten ze verloederen of slopen. Het kleine aantal spiekers dat overbleef, werd steeds vaker gebruikt als permanent woonhuis. Soms werd een compromis gevonden in het afbreken van de authentieke spieker en het toevoegen van efficiëntere nieuwbouw op dezelfde plek. Een voorbeeld hiervan is Huize Ankum, dat rond 1859 transformeerde tot de buitenplaats Hofwijk. Ook bleef er een handjevol spiekers over dat de functie van algemene opslagplaats kreeg, maar dan voor de omliggende boerenerven. Deze spiekers werden juist niet bewoond, waardoor degradatie eveneens op de loer lag.
De Aalshorst
Huize de Horte
Tijdens mijn verblijf in Dalfsen heb ik twee spiekers bezocht: één authentieke spieker (De Aalshorst) en één buitenplaats met spieker (De Horte). De Aalshorst in de buurtschap Millingen is één van de best bewaarde spiekers uit de 18e eeuw. Dit gebouw is vrij te bekijken vanaf de buitenkant, maar moeilijk te vinden en nog moeilijker met de auto te bereiken. Handiger is om langs het gebouw te fietsen of wandelen.
Omdat mijn navigatie het onverharde Aalshorsterpad niet kon vinden, heb ik op het kaartje hierboven de route vanaf de Heinoseweg aangegeven. Geloof mij, het is minder makkelijk te vinden dan het lijkt. Lange tijd lijkt het ook alsof je over privéterrein rijdt/loopt, dus houd hier rekening mee. Bij speciale gelegenheden, zoals Open Monumentendag, is het gebouw geopend en is dus ook het interieur te bekijken. Ik verwacht dat er dan wél aangegeven staat hoe je moet rijden. Alle andere dagen blijft de Aalshorst een beetje een pareltje verscholen in het groen. 😉
Bij het gebouw hoorde een uitgebreide tuin met een “grand canal”. Vandaag ziet het eruit als een gewone sloot, maar met een beetje fantasie zie je de rozenperken en de klassieke standbeelden eromheen staan. Achter het huis zijn nog altijd de oorspronkelijke moestuin en visvijver in gebruik.
Spieker de Horte maakte op mij meer indruk, omdat hier meer is opengesteld voor bezoekers. Er kronkelen twee mooie wandelingen (van 5,5 km en van 3,5 km) over het terrein, waarbij je langs dassenburchten, frisgroene weilanden, oeroude bossen en over tal van bruggetjes slentert. Beide wandelingen zijn zeer duidelijk aangegeven en voeren langs het spieker zelf. Huize de Horte is dus niet te missen. Het landgoed ligt in de buurtschap Emmen. Het beschikt over een gratis parkeerterrein voor bezoekers en is eenvoudig te bereiken vanaf de Kroesenallee.
Het terrein is al sinds mensenheugenis een landgoed, want in een document uit 1391 lezen we dat ene Dirk Bruggeman vier morgen “opper Horten” met een hofstede (te Emmen) schonk aan het Agnietenbergklooster bij Zwolle. De boerderij staat er minstens sinds 1520; want deze kreeg de streeknaam “De Horte”, vernoemd naar een opvallende bocht/horde in de waterloop van de Emmertochtsloot. Dit waterrijke gebied zorgt overigens voor de prachtige natuur rondom De Horte.
Geschat wordt dat het spieker op de Horte door de familie Thomassen-Theussink tussen 1649 en 1667 gebouwd is. Na een aantal eeuwen van wisselend eigendom, werd het landgoed uiteindelijk in 1974 door erfgenamen verkocht aan de tegenwoordige beheerder: de stichting Het Overijsselsch Landschap. De Horte bestond bij deze verkoop uit maar liefst 51 hectare grond. Op het terrein staan naast Huize de Horte ook nog een tuinmanswoning met koetshuis en stallen en een B&B (Het Witte Huis). De uitgebreide Franse (moes)tuin inclusief mammoetboom, de watergangetjes en de lange bomenlanen horen er ook allemaal bij.
Alle paden zijn goed onderhouden, de paaltjes met de route zijn niet te missen en op meerdere plekken staan bankjes om even te pauzeren. Wie durft, kan zelfs plaatsnemen op een bankje dat boven (!) het water hangt. En langs de route kom je overal dieren tegen: koeien, paarden, schapen en heel veel verschillende vogels. Extra leuk is het gebied in de lente, want ik zag ook kalfjes, veulens en lammetjes in de wei. Kortom, het was een genot om hier te wandelen. 🙂
Bron:
Mensema, A.J., & Gevers, A.J., ‘Spiekers in Dalfsen’, in: Hove, J., ten, Pereboom, F. & Stalknecht, H.A. (red.), Uit de Geschiedenis van Dalfsen (Kampen: IJsselakademie 1989) 213─246.
Amai, allee! In het tweede artikel van de reeks Historisch Dalfsen staan twee belangrijke wegen in Dalfsen centraal: de Papenallee en de Poppenallee. Aanvankelijk dacht ik dat daar hetzelfde mee bedoeld werd, maar dat bleek niet het geval. Deze ietwat gekke topografische namen hebben beide een betekenis.
We kijken eerst even naar de kaart. Mijn verwarring kwam voort uit het feit dat de twee lanen parallel aan elkaar lopen en zelfs (min of meer) op elkaar aansluiten:
Wie Dalfsen bezoekt vanaf Zwolle, zal waarschijnlijk over de Poppenallee (de N757) komen aanrijden, met de fiets of met de auto. Het is dan ook een drukke weg, met relatief veel verkeer. De Papenallee is juist een weggetje dat zelden gebruikt wordt. Maar wat is het verschil dan en waar komen die namen vandaan?
Eerst iets over de Papenallee, hierboven te zien via Google Streetview. Het is de zandweg die tussen de bomen ligt. Je kunt erop lopen en fietsen, maar in principe zal niemand er met een auto inrijden. De Papenallee verbindt het dorp Dalfsen met het buurtschap Emmen en het volgende dorpje Hoonhorst.
Vroeger was dit een naamloos veldpad. De naam “Papenallee” ontstond pas aan het einde van de 16e eeuw en refereert aan het “paapse” geloof, dus het rooms-katholieke geloof. De Tachtigjarige Oorlog (van Nederlandse opstandelingen tegen het Spaanse bestuur) was een politiek conflict, maar draaide ook om religieuze onenigheid tussen protestanten en katholieken in de Nederlanden. In 1581 werd het katholieke geloof verbannen uit het openbare leven, omdat het protestantisme de dominante religie werd. Katholieken werden gedwongen om hun geloof achter gesloten deuren voort te zetten, bijvoorbeeld via schuilkerken.
Historische foto van Hoonhorst (via de website van de gemeente).
Zo ook in de gemeente Dalfsen. De centrale dorpskerk werd overgenomen door de hervormde protestanten, waardoor de katholieke inwoners van Dalfsen naar landgoed De Broekhuizen en (later) naar de schuilkerk van Hoonhorst moesten om de mis bij te kunnen wonen. Deze laatste was in 1770 gebouwd als schuurkerk en moest er van buiten uitzien als een boerderij. Bijna 50 jaar later kwam er een kleine bijkerk in Dalfsen zelf en pas in 1858 werd Dalfsen weer een zelfstandige parochie. De katholieke diensten werden dus tot ver in de 19e eeuw uitgevoerd door de geestelijken in Hoonhorst.
De weg daar naartoe werd in de volksmond “Papenallee” genoemd – letterlijk een weg voor het paapse geloof. Aan het einde van de 18e eeuw werd de naam al overgenomen in officiële landkaarten. En vandaag, ongeveer 250 jaar later, kun je de allee dus digitaal “bekijken” via Streetview.
Dan de Poppenallee, hierboven eveneens als screenshot van Google Streetview. Ik dacht dus aanvankelijk dat dit simpelweg een verbastering was van Papenallee, maar dat bleek niet correct. De Poppenallee staat op zichzelf en is vernoemd naar de heer Poppe, die veel onroerend goed in de omgeving bezat. Het is dus de naam van een rijke familie. Deze weg was (met de Ruitenborghweg) de eerste verharde weg van de gemeente en leidde altijd al rechtstreeks naar Zwolle; want die laatste werd vroeger Zwolscheweg genoemd.
Het oude tolhuis anno 2025.
De Poppenallee was ook een tolweg. Met ingang van 1 april 1839 werd er bij het huis hierboven op de foto tol geheven. Het pand hoorde bij het landgoed Heuveldink, dat in beheer was van mejuffrouw Poppe. Tot wanneer je op deze weg tol moest betalen, heb ik niet kunnen ontdekken. Weet u het wel, dan hoor ik dat graag.
De Poppenallee anno 2025.
Ik vond dit een leuk stukje geschiedenis, mede omdat er meer achter de straatnamen schuilging dan ik verwachtte. Zo zie je maar weer: geschiedenis is overal. 😉
De Poppenallee en de afstanden tot de dichtstbijzijnde dorpen en steden.
Bronnen:
Wolde, Willem van der, ‘Het herstel van de Sint Cyriacusparochie’, in: Hove, J., ten, Pereboom, F. & Stalknecht, H.A. (red.), Uit de Geschiedenis van Dalfsen (Kampen: IJsselakademie 1989) 286─294.
Vandaag toverde ik in 3vwo een mini-replica van één van de belangrijkste archeologische vondsten ter wereld tevoorschijn. Tot mijn grote vreugd vonden de leerlingen dit malle ding hartstikke interessant en waren ze ijverig bezig om de betekenis ervan te ontdekken.
In 1799 vonden Franse soldaten bij het Egyptische stadje Rosetta (Rashid / رشيد) een donkere steen met drie soorten tekst. Deze Napoleontische soldaten waren op expeditie en besteedden hun vrije tijd aan het opduikelen van cultuurhistorische objecten. Destijds een acceptabele praktijk, nu toch wel behoorlijk dubieus te noemen. Afijn, de vondst werd “de Steen van Rosetta” genoemd. Het bleek de sleutel tot het ontcijferen van het Egyptische hiërogliefenschrift.
Op de steen staat dezelfde inscriptie in drie talen: het hiërogliefenschrift, het Demotisch (een versimpeld hiërogliefenschrift voor alledaags gebruik) en het Grieks. Voor de liefhebber: de tekst is een decreet van farao Ptolemaeus V Epiphanes, uitgevaardigd in 196 v.Chr; over zijn goede regering en de noodzaak om standbeelden voor hem op te richten. Dat er drie keer dezelfde tekst staat, maakte het mogelijk om het mysterieuze symbolenalfabet van de Egyptenaren te begrijpen. In 1822 lukte het de Franse taalkundige Jean-François Champollion om de code te kraken. Vanaf dat moment konden eeuwenoude Egyptische teksten dus weer worden gelezen.
De Steen van Rosetta in het British Museum (1985, foto uit het publieke domein)Schematische tekening (1842, publiek domein)
Op de bovenste foto houd ik een stuk hout vast, waarin de tekst gegraveerd is. Maar de echte steen van Rosetta is een flink brok granodioriet (zie de foto hierboven). Het topstuk is te zien in het British Museum in Londen. Waarom niet in Parijs? Omdat Napoleon het bezette territorium in Egypte uiteindelijk “verloor” aan Britse troepen onder leiding van admiraal Nelson en generaal Hutchinson. Met het Verdrag van Alexandrië eisten de Britten alle wetenschappelijke vondsten van de Fransen op als oorlogsbuit (1801). Dergelijke verhalen gaan overigens schuil achter bijna alle Egyptische topstukken die in Europese musea tentoongesteld worden. Dat is iets om in gedachten te houden.
Gelukkig zijn de wetenschappelijke inzichten die de Steen van Rosetta opleverde wel altijd met de hele wereld gedeeld. Het is een ware taalkundige brug tussen beschavingen!
Zijn jullie ook zo druk aan het scheuren in de Alkmaarse Scheurkalender? Vandaag kwam er een puzzel naar boven. Hieronder zomaar een selectie van de afgelopen weken; de kalender zit echt boordevol historische weetjes. Voor de geïnteresseerden die bij onze winactie misgrepen: via de website zijn er nog enkele scheurkalenders verkrijgbaar. 😉
Dat de mosselvisserij ook heel spannend kan zijn, bewezen de vissers van Bruinisse in 1773.
Bruinisse is een Zeeuws vissersdorp aan de Oosterschelde en aan het Grevelingermeer. Al eeuwenlang wordt er in het bijzonder op mosselen gevist. In de 18e eeuw bloeide het dorp (tijdelijk) dankzij de mosselvisserij. De verse vangst werd aan de ‘kaaien’ (kades) verkocht. Dagelijks voeren er zo’n 100 schepen, vooral “hoogaars”, uit op de Oosterschelde. Maar de drukte van de uitvarende en aanmerende schippers zorgde voor chaos. De Staten van Zeeland (het provinciebestuur) grepen in en stelden in 1771 een ordonnantie op. Bepaald werd dat ieder schip dat de haven van Bruinisse bezocht, zich eerst moest melden bij de havenmeester. Er moest een bedrag van 2 stuivers betaald worden. Vervolgens moesten de schippers wachten tot ze aan de beurt waren om aan te meren en hun vangst te lossen.
Prent door Cornelis Pronk (ca. 1760).Bron: BRUSEA
De vissers uit Bru (Bruinisse) vonden het oneerlijk dat dit ook voor hen gold, in plaats van alleen voor buitenstaanders. Ook stierven de mosselen tijdens het wachten, waardoor ze onverkoopbaar werden. De vissers klaagden zo lang, dat de regels in 1772 een beetje versoepeld werden. Het was niet voldoende. De vissers uit Bru kwamen in juni 1773 in opstand. Zeker 30 kerels eisten dat de regels zouden verdwijnen. Ze trokken boos naar het huis van de baljuw; een soort politiecommissaris. Daar begonnen ze dingen te vernielen. De spanningen liepen zo hoog op, dat er soldaten vanuit Zierikzee gestuurd werden. Zij moesten de baljuw helpen om de vissers tot bedaren te brengen.
Aquarel door Maurice Segher (1900).
De rust werd hersteld, maar de Bruse vissers bleven hun zaak verdedigen. De ordonnantie paste niet bij de gebruiken van de mosselvisserij en schaadde de economie. De burgemeester van Bru erkende dat uiteindelijk. Daarna voelden de Staten van Zeeland zich ook gedwongen om daar rekening mee te houden. De ordonnantie werd niet ingetrokken, maar werd simpelweg niet meer nageleefd.
Wat vinden jullie, was de reactie van de mosselvissers terecht?
Leuk nieuws! De mini-documentaire over de enclavegeschiedenis van Baarle is door Brabants Erfgoed opgenomen als onderdeel van hun collectie. Daarom is er nu een archiefpagina voor gemaakt (klik hier).
Ik vind het geweldig dat de video nu ook bereikt kan worden via Brabants Erfgoed. Dat maakt het voor geïnteresseerden absoluut makkelijker om de mini-docu te vinden!
Onlangs reisde ik af naar Innsbruck en bezocht ik het Tiroler Panoramamuseum, waar het Innsbrucker Riesenrundgemalde het meest bijzondere onderdeel is. Dit is een panoramisch (rondlopend) schilderij over de Derde Slag op de Bergisel (een heuvel bij Innsbruck). Na het beklimmen van een brede trap, kom je “middenin” het schilderij terecht. Vanwege de ronde vorm kun je letterlijk langs het verhaal lopen. Het schilderij laat zien hoe een groep gewapende boeren uit Tirol, onder leiding van de herbergier-handelaar Andreas Hofer, het Keizerlijke Franse leger van Napoleon verslaat.
Het unieke schilderij is bijna 11 meter hoog en is meer dan 90 meter lang. Vóór het schilderij is de omgeving van de veldslagen nagebootst door middel van echte struiken, boerenhekjes, zandheuvels en opgezette dieren. Op de achtergrond spelen geluiden, je hoort vogels en natuurgeluiden en je hoort de soldaten in de verte. Zo is de 3D-ervaring compleet en krijg je het gevoel dat je de veldslag met eigen ogen ziet.
In het museum is nog veel meer te zien, zoals portretten, informatiepanelen, beelden, wapens en voorwerpen uit deze tijd. De gevechten tussen de Tirolers en de Franse troepen krijgen hier alle aandacht.
Wat is de historische achtergrond van deze gebeurtenissen? Vandaag hoort Tirol bij Oostenrijk en Italië, maar er was een tijd waarin de Tirolers streden voor hun onafhankelijkheid. In 1805 versloegen de Franse troepen van Napoleon Bonaparte de Oostenrijkse en Russische legers in de Slag bij Austerlitz. Het gevolg was dat de regio Tirol werd afgesneden van het Habsburgse Rijk en aan het Koninkrijk Beieren werd toegevoegd (wat nu het Duitse Bundesland Bayern is).
Het Beierse bestuur was loyaal aan Napoleon en werd door de Tirolers gehaat; want zowel de boerenklasse als de gegoede burgerij werden beperkt in hun vrijheden. In april 1809 brak er een opstand uit onder leiding van eerdergenoemde herbergier en handelaar Andreas Hofer. Op de Bergisel behaalden de gewapende opstandelingen (inclusief vele boze boeren met simpele spiesen en harken) een overwinning op Napoleons getrainde troepen.
Als gevolg van een wapenstilstand werd Tirol nogmaals bezet en gecontroleerd door het Franse leger. Hofer trommelde zijn strijdkrachten weer op en wéér bleken zij sterker dan die van Napoleon. Er volgde zelfs een derde campagne, waaruit de Tirolers nogmaals sterker naar voren kwamen dan de Fransen.
Een onafhankelijk Tirol was op dat moment niet ondenkbaar. Ware het niet dat de vrijheidsstrijders bij een vierde veldslag in november 1809 tóch verslagen werden. Hierna ging het voor de Tirolers snel bergafwaarts en brokkelde het verzet tegen Frankrijk en Beieren af. De militaire leiding viel uiteen.
Toen er steeds meer versterking vanuit het Franse Keizerrijk bleef komen, werd de situatie onhoudbaar voor Hofer. Hij moest het gebied ontvluchten, maar werd verraden en werd in Zuid-Tirol al opgepakt. Hij werd in februari 1810 veroordeeld tot executie door een vuurpeloton.
Tirol werd opgedeeld in 3 delen: het noorden werd formeel bij het Koninkrijk Beieren gevoegd, het oosten bij het Franse Keizerrijk en het zuiden bij het (door Napoleon uitgeroepen) Koninkrijk Italië. Maar sinds Napoleons definitieve nederlaag bij Waterloo in 1815 hoort Noord-Tirol bij Oostenrijk. Andreas Hofer wordt ieder jaar op zijn sterfdag, 20 februari, door de Oostenrijkers als vrijheidsstrijder herdacht en als held geëerd.
Op deze dag vertrok ik zonder plannen met de trein vanuit München naar Innsbruck. Voorafgaand aan mijn bezoek aan het Tiroler Panoramamuseum bezocht ik ook nog het Keizerlijk Paleis Hofburg; in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd een belangrijke machtszetel van het Huis Habsburg. Dat was imponerend en prachtig om te zien, maar het verhaal van de Slag op de Bergisel maakte meer indruk op me. Ik moet eerlijk zeggen dat ik geen idee had van deze gebeurtenissen, misschien kwam het daardoor. Ook Andreas Hofer kende ik nog niet voordat ik Innsbruck bezocht. Mijn zonnige dagje Tirol was dus leuk én leerzaam. En zo zie je maar weer, geschiedenis is overal!
Gisteravond moest ik naar een vergadering in Rotterdam waarvoor ik best een eindje met de trein moest reizen. Om dit wat aangenamer te maken, stapte ik in de middag eventjes uit in Delft om daar de Oude Kerk en de Nieuwe Kerk te bezoeken. Zonder goede reden, eigenlijk omdat ik beide plekken weer eens wilde zien. En zodoende viel ik weer met mijn neus in de boter. Kijk mee…
Dit is waar ik op stuitte in de Nieuwe Kerk: een archeologische opgraving onder het oppervlak van de kerk, door een groot team. Door een glazen scheidswand kunnen bezoekers meekijken hoe de bodem onder de Nieuwe Kerk momenteel nauwkeurig onderzocht wordt. En ja, de skeletten worden letterlijk afgestoft en opgegraven ‘waar je bij staat’. Hoe indrukwekkend?
Dit onderzoek is begonnen in juli en zal in november worden afgerond. De archeologen zijn hier actief vanwege de uitbreiding van de Koninklijke grafkelder. Met nog één maand te gaan is er nu al meer opgegraven dan verwacht. Er kwamen al meer dan 400 skeletten naar boven. Het gaat om rijke Delftenaren, die hier in de 18e en 19e eeuw begraven zijn.
Ook werden er al meer dan 150 knekelkuilen ontdekt. Dit zijn kuilen waarin de stoffelijke resten van veel verschillende personen bij elkaar liggen. Door de combinatie van allerlei stoffelijke resten van allerlei mensen, is het moeilijk om individuele skeletten samen te stellen uit de botten uit zulke knekelkuilen, maar door de vondsten te tellen kun je natuurlijk wel een schatting doen van het aantal mensen dat er begraven ligt.
De opgravingen worden uitgevoerd door archeologisch onderzoeksbureau ADC in opdracht van de Gemeente Delft. Met behulp van moderne technieken, zoals 3D-modellering en lasermetingen, wordt alles netjes vastgelegd. Wie dit zelf ook wil zien, kan dus nog een paar weken meekijken.