Wandelen langs de mythische Koortsboom van Heumen (Gelderland)

Aan de rand van Overasselt, in het bosrijke gebied van de Overasseltse en Hatertse Vennen, liggen de resten van een middeleeuwse kapel. Deze Walrickkapel was ooit een klein heiligdom; druk bezocht door mensen uit de wijde omgeving. Zij kwamen hier naartoe om te bidden en om hulp te vragen bij ziekte.

De kapel werd in de 14e eeuw (of 15e eeuw) gebouwd en was gewijd aan Sint Walrick, die ook wel Sint Valerius wordt genoemd. Over deze Heilige Walrick is weinig bekend, maar we weten wel dat hij vereerd werd als genezer; vooral bij koorts. Als je Sint Walrick aansprak in jouw gebeden, zou hij jou of jouw naasten genezing kunnen geven. Dat was in de middeleeuwen een gangbare praktijk; voor iedere situatie was er wel een gepaste heilige om aan te spreken.

Maar al lange tijd voor de bouw van de kapel, was dit gebied heilig voor de oorspronkelijke bewoners. Deze groep kennen we als de Hoemannen, een Germaanse stam die na de Romeinse Tijd in het gebied rondom Nijmegen leefde. Het is aannemelijk dat de naam van de gemeente Heumen van hen is afgeleid. De Hoemannen beschouwden bepaalde plekken in de natuur als sacraal en geneeskrachtig. Vooral bomen speelden een centrale rol in hun rituelen: ze geloofden dat ziektes door speciale handelingen bij de boom konden worden afgewend.

In de 7e en 8e eeuw kwam Willibrord, de beroemde missionaris uit Engeland, naar het gebied om het christendom te verspreiden. Willibrord en zijn volgelingen verweefden het christelijke geloof met de bestaande Germaanse tradities. Zo kwam het door hen dat de eerdergenoemde eikenboom verbonden werd aan Sint Walrick (en er eeuwen later dus ook een kapel naast gebouwd werd). Eigenlijk kreeg de genezende kracht van de boom door Willibrord een christelijke betekenis.

De legende gaat dat de leider van de Hoemannen wanhopig bij Willibrord aanklopte. Zijn dochter Heribertha had hoge koorts en niets leek te helpen. De leider vroeg wat hij moest doen om zijn dochter te genezen en Willibrord raadde hem aan om een lapje stof van haar jurk in de eik te hangen. Zo gezegd, zo gedaan. Maar of Heribertha inderdaad weer beter werd, weten we niet.

De eikenboom werd in ieder geval getransformeerd tot “Koortsboom” en de lokale bevolking nam het gebruik over. Wie ziek was of koorts had, knoopte een lapje stof aan de takken van de boom (of liet dat doen door een familielid). De koorts zou dan “in de boom blijven hangen”, terwijl de zieke weer beter werd. Mensen bleven deze handeling herhalen, generatie na generatie. Later werd het ritueel ook wel gecombineerd met gebeden bij de kapel of het maken van kruistekens.

Maar naarmate de eeuwen vorderden, bracht de ontwikkeling van de moderne geneeskunde ook andere oplossingen voor ziektes. Medicijnen en ziekenzorg werden voor steeds meer mensen toegankelijk. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568–1648) raakte de kapel zwaar beschadigd, omdat er in de omgeving veel gevochten werd. De kapel werd niet meer herbouwd en de plek raakte langzaam een beetje in verval.

Toch bleef de boom een plek van hoop en genezing, zelfs nadat de muren van de kapel vervielen tot een ruïne. Tot op de dag van vandaag hangen er nog lapjes aan de takken, stille getuigen van een praktijk die dus al eeuwenlang voortduurt. De Walrickkapel en de Koortsboom laten zien hoe pre-christelijke rituelen, het christelijke geloof en volksgebruiken kunnen samensmelten.

Er komen meerdere wandelroutes langs de Walrickkapel en de Koortsboom, waarvan ik zelf met veel plezier het “Familiepad Vennengebied” gelopen heb. Deze wandeling is 1,7 km lang en duurt ongeveer een uurtje (als je onderweg stopt om foto’s te maken). Het is een rolstoeltoegankelijke route, dwars door het natuurgebied de Overasseltse en Hatertse Vennen. Dat betekent dat je in de nazomer en herfst kunt genieten van het heidelandschap in allerlei tinten paars, rood, geel en oranje.

Er staan veel bankjes langs het pad en de markeringen zijn goed aangegeven. Vlakbij stopt er een streekbus en er zijn twee gratis parkeergelegenheden, waarvan eentje bij Restaurant St. Walrick. Koffie en lunch heb je dus ook binnen handbereik. 😉

Dit is bovendien een ideaal uitstapje bij wisselvallig weer, want je kunt op een paar plekken schuilen voor de regen (en anders ben je snel weer bij je auto of bij het OV). Wat mij betreft is het een heerlijke historische plek. Of je nu komt voor de vroegchristelijke legende of voor de kleurrijke natuur! 🙂

Even spieken bij de Overijsselse spiekers – Inclusief wandeltip

Wie ons op Instagram volgt, heeft al gemerkt dat een Overijsselse spieker géén frauderende student is, maar een vroegmodern type gebouw. Het gaat om een speciaal type huis, dat oorspronkelijk niet per se bedoeld was als woonhuis. Zelfs de benaming “spieker” verdween met de tijd, want vanaf ongeveer 1850 werd er simpelweg gesproken van “buitenhuis” of “buitenplaats”. Wat is dat dan, een spieker?

Een spieker was bedoeld als opslagplaats voor koren/graan. Het woord komt van het Latijnse spicarium; dus een plek waar spicae (korenaren) werden opgeslagen. Een brede betekenis van spieker is dan een graanschuur of een voorraadschuur, met maximaal twee extra verdiepingen. Spiekers waren in de middeleeuwen altijd in bezit van rijke grondbezitters, omdat zij hierin de tienden (belastingen) van hun pachters bewaarden. Omdat de pacht veelal betaald werd in natura en niet met geld, had je daarvoor een opslagschuur nodig in plaats van een portemonnee.

De grootgrondbezitters woonden lange tijd zelf in de nabijgelegen steden, zoals Zwolle en Deventer. Aanvankelijk was een spieker dus geen woonhuis. Het is een typisch rivierenfenomeen uit Overijssel, want de spiekers stonden langs de IJssel en langs de Vecht. In mindere mate kwamen ze ook voor langs de IJssel in Gelderland en in de noordelijke provincies. In de rest van het land bestonden er alternatieve constructies voor het opslaan van de pacht, bijvoorbeeld de “tiendenschuren” (die nooit als woonhuis gebruikt werden).

Voor zo ver we ontdekt hebben, stamt de oudste datering van een spieker uit de hoge middeleeuwen. Gevers en Mensema schrijven daarover:

De oudst bekende vermelding van een spieker in Overijssel dateert van 1280. In dat jaar trad een zekere Johan van ‘t Spieker op als getuige in een conflict voor de richter en schepenen van Deventer over een schenking aan de abdij van Sint Mariënhorst bij Ter Hunnepe nabij Deventer. Met dit spieker zal ongetwijfeld de bergplaats bedoeld zijn die de Utrechtse bisschop -toentertijd de landsheer van Overijssel- bij zijn hof te Deventer had laten bouwen.”

Daaruit blijkt met zekerheid een connectie tussen politieke macht, landbezit en het voorkomen van spiekers. Documenten uit de 14e en 15e eeuw bevestigen dit ook nog eens. In 1494 wordt bijvoorbeeld geschreven over de opbouw van het verbrande “saetspyker”, waarmee het gebouw bij het (bisschoppelijk) Hof te Colmschate bedoeld werd.

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) werden de voorraden in de spiekers dikwijls ingezet als bevoorrading voor soldaten. Maar let op, het waren vooral de Spanjaarden die de Overijsselse oogst claimden of innamen. De lokale bevolking kon daar niets tegen beginnen, dergelijke praktijken waren namelijk onderdeel van het oorlogsrecht van die tijd (en dus tot op zekere hoogte toegestaan). Na de herovering  van de stad Oldenzaal in 1626-1628 veranderde dat, omdat het aantal Spaanse soldaten in Overijssel toen drastisch verminderde. Dat betekende meer rust en stabiliteit voor de plattelandsbevolking. Edelen keerden terug naar hun landhuizen en gingen hun spiekers zelf weer beheren.

Een eeuw later veranderde er weer iets. De Overijsselse spiekers werden steeds vaker omgebouwd tot buitenhuis. Hoe meer belastingen er met geld betaald werden, hoe minder functie de voorraadschuren kregen. Met de tijd lag er letterlijk steeds minder in opgeslagen en hadden de eigenaren dus “ruimte over” in het gebouw. In de Franse Tijd (1795-1815) verdwenen ook de traditionele politieke rechten die er altijd aan spiekers en havezaten verbonden waren geweest. Met andere woorden, het onderscheid met een normaal buitenhuis vervaagde omdat de spiekers minder gebruikt werden als opslagruimten en omdat er uiteindelijk ook geen privileges voor de eigenaren meer bij hoorden.

Spiekers hadden enkele algemene kenmerken. Er was bijvoorbeeld altijd een “bewaarder” op het terrein aanwezig ter bewaking van de opgeslagen goederen. Wanneer er dranken zoals bier en wijn bewaard werden, dan werd hiervoor meestal een kelder aangelegd. Gewassen zoals uien werden- niet geheel verrassend- juist aan plafondbalken te drogen gehangen. En om het geheel nog eens extra te beschermen tegen beesten en beestachtige schurken, werd er vaak een gracht gegraven. Dan werd de plaats ook wel aangeduid met “pol”, “berg”, of “belt”. Het meest efficiënt was om de spieker direct bij een boerenerf te bouwen, want dan hoefde men niet ver te reizen met de gewassen en de goederen. Spiekers werden gedecoreerd met torentjes, maar omdat we zeer weinig tekeningen hebben van de authentieke gebouwen is het moeilijk te zeggen of dit gangbaar was, of juist uitzonderlijk. In ieder geval was een spieker wel een zeer herkenbaar type gebouw.

We zoomen even in op Dalfsen. Terwijl er in de 18e eeuw nog volop spiekers gebruikt werden als buitenplaats, waarbij ook de meest prachtige landschapstuinen werden aangelegd, waren de meeste een eeuw later toch verdwenen. De tijden waren veranderd. De Industriële Revolutie van Nederland bood veel kansen op rijkdom, maar een faillissement lag ook altijd op de loer. De families die zich geen luxe buitenhuizen meer konden veroorloven (en hun spieker uit schaamte niet wilden verkopen aan een ander), lieten ze verloederen of slopen. Het kleine aantal spiekers dat overbleef, werd steeds vaker gebruikt als permanent woonhuis. Soms werd een compromis gevonden in het afbreken van de authentieke spieker en het toevoegen van efficiëntere nieuwbouw op dezelfde plek. Een voorbeeld hiervan is Huize Ankum, dat rond 1859 transformeerde tot de buitenplaats Hofwijk. Ook bleef er een handjevol spiekers over dat de functie van algemene opslagplaats kreeg, maar dan voor de omliggende boerenerven. Deze spiekers werden juist niet bewoond, waardoor degradatie eveneens op de loer lag.

De Aalshorst
Huize de Horte

Tijdens mijn verblijf in Dalfsen heb ik twee spiekers bezocht: één authentieke spieker (De Aalshorst) en één buitenplaats met spieker (De Horte). De Aalshorst in de buurtschap Millingen is één van de best bewaarde spiekers uit de 18e eeuw. Dit gebouw is vrij te bekijken vanaf de buitenkant, maar moeilijk te vinden en nog moeilijker met de auto te bereiken. Handiger is om langs het gebouw te fietsen of wandelen.

Omdat mijn navigatie het onverharde Aalshorsterpad niet kon vinden, heb ik op het kaartje hierboven de route vanaf de Heinoseweg aangegeven. Geloof mij, het is minder makkelijk te vinden dan het lijkt. Lange tijd lijkt het ook alsof je over privéterrein rijdt/loopt, dus houd hier rekening mee. Bij speciale gelegenheden, zoals Open Monumentendag, is het gebouw geopend en is dus ook het interieur te bekijken. Ik verwacht dat er dan wél aangegeven staat hoe je moet rijden. Alle andere dagen blijft de Aalshorst een beetje een pareltje verscholen in het groen. 😉

Bij het gebouw hoorde een uitgebreide tuin met een “grand canal”. Vandaag ziet het eruit als een gewone sloot, maar met een beetje fantasie zie je de rozenperken en de klassieke standbeelden eromheen staan. Achter het huis zijn nog altijd de oorspronkelijke moestuin en visvijver in gebruik.

Spieker de Horte maakte op mij meer indruk, omdat hier meer is opengesteld voor bezoekers. Er kronkelen twee mooie wandelingen (van 5,5 km en van 3,5 km) over het terrein, waarbij je langs dassenburchten, frisgroene weilanden, oeroude bossen en over tal van bruggetjes slentert. Beide wandelingen zijn zeer duidelijk aangegeven en voeren langs het spieker zelf. Huize de Horte is dus niet te missen. Het landgoed ligt in de buurtschap Emmen. Het beschikt over een gratis parkeerterrein voor bezoekers en is eenvoudig te bereiken vanaf de Kroesenallee.

Het terrein is al sinds mensenheugenis een landgoed, want in een document uit 1391 lezen we dat ene Dirk Bruggeman vier morgen “opper Horten” met een hofstede (te Emmen) schonk aan het Agnietenbergklooster bij Zwolle. De boerderij staat er minstens sinds 1520; want deze kreeg de streeknaam “De Horte”, vernoemd naar een opvallende bocht/horde in de waterloop van de Emmertochtsloot. Dit waterrijke gebied zorgt overigens voor de prachtige natuur rondom De Horte.

Geschat wordt dat het spieker op de Horte door de familie Thomassen-Theussink tussen 1649 en 1667 gebouwd is. Na een aantal eeuwen van wisselend eigendom, werd het landgoed uiteindelijk in 1974 door erfgenamen verkocht aan de tegenwoordige beheerder: de stichting Het Overijsselsch Landschap. De Horte bestond bij deze verkoop uit maar liefst 51 hectare grond. Op het terrein staan naast Huize de Horte ook nog een tuinmanswoning met koetshuis en stallen en een B&B (Het Witte Huis). De uitgebreide Franse (moes)tuin inclusief mammoetboom, de watergangetjes en de lange bomenlanen horen er ook allemaal bij.

Alle paden zijn goed onderhouden, de paaltjes met de route zijn niet te missen en op meerdere plekken staan bankjes om even te pauzeren. Wie durft, kan zelfs plaatsnemen op een bankje dat boven (!) het water hangt. En langs de route kom je overal dieren tegen: koeien, paarden, schapen en heel veel verschillende vogels. Extra leuk is het gebied in de lente, want ik zag ook kalfjes, veulens en lammetjes in de wei. Kortom, het was een genot om hier te wandelen. 🙂

Bron:

  • Mensema, A.J., & Gevers, A.J., ‘Spiekers in Dalfsen’, in: Hove, J., ten, Pereboom, F. & Stalknecht, H.A. (red.), Uit de Geschiedenis van Dalfsen (Kampen: IJsselakademie 1989) 213─246.

De Papenallee en de Poppenallee

Amai, allee! In het tweede artikel van de reeks Historisch Dalfsen staan twee belangrijke wegen in Dalfsen centraal: de Papenallee en de Poppenallee. Aanvankelijk dacht ik dat daar hetzelfde mee bedoeld werd, maar dat bleek niet het geval. Deze ietwat gekke topografische namen hebben beide een betekenis.

We kijken eerst even naar de kaart. Mijn verwarring kwam voort uit het feit dat de twee lanen parallel aan elkaar lopen en zelfs (min of meer) op elkaar aansluiten:

Wie Dalfsen bezoekt vanaf Zwolle, zal waarschijnlijk over de Poppenallee (de N757) komen aanrijden, met de fiets of met de auto. Het is dan ook een drukke weg, met relatief veel verkeer. De Papenallee is juist een weggetje dat zelden gebruikt wordt. Maar wat is het verschil dan en waar komen die namen vandaan?

Eerst iets over de Papenallee, hierboven te zien via Google Streetview. Het is de zandweg die tussen de bomen ligt. Je kunt erop lopen en fietsen, maar in principe zal niemand er met een auto inrijden. De Papenallee verbindt het dorp Dalfsen met het buurtschap Emmen en het volgende dorpje Hoonhorst.

Vroeger was dit een naamloos veldpad. De naam “Papenallee” ontstond pas aan het einde van de 16e eeuw en refereert aan het “paapse” geloof, dus het rooms-katholieke geloof. De Tachtigjarige Oorlog (van Nederlandse opstandelingen tegen het Spaanse bestuur) was een politiek conflict, maar draaide ook om religieuze onenigheid tussen protestanten en katholieken in de Nederlanden. In 1581 werd het katholieke geloof verbannen uit het openbare leven, omdat het protestantisme de dominante religie werd. Katholieken werden gedwongen om hun geloof achter gesloten deuren voort te zetten, bijvoorbeeld via schuilkerken.

Historische foto van Hoonhorst (via de website van de gemeente).

Zo ook in de gemeente Dalfsen. De centrale dorpskerk werd overgenomen door de hervormde protestanten, waardoor de katholieke inwoners van Dalfsen naar landgoed De Broekhuizen en (later) naar de schuilkerk van Hoonhorst moesten om de mis bij te kunnen wonen. Deze laatste was in 1770 gebouwd als schuurkerk en moest er van buiten uitzien als een boerderij. Bijna 50 jaar later kwam er een kleine bijkerk in Dalfsen zelf en pas in 1858 werd Dalfsen weer een zelfstandige parochie. De katholieke diensten werden dus tot ver in de 19e eeuw uitgevoerd door de geestelijken in Hoonhorst.

De weg daar naartoe werd in de volksmond “Papenallee” genoemd – letterlijk een weg voor het paapse geloof. Aan het einde van de 18e eeuw werd de naam al overgenomen in officiële landkaarten. En vandaag, ongeveer 250 jaar later, kun je de allee dus digitaal “bekijken” via Streetview.

Dan de Poppenallee, hierboven eveneens als screenshot van Google Streetview. Ik dacht dus aanvankelijk dat dit simpelweg een verbastering was van Papenallee, maar dat bleek niet correct. De Poppenallee staat op zichzelf en is vernoemd naar de heer Poppe, die veel onroerend goed in de omgeving bezat. Het is dus de naam van een rijke familie. Deze weg was (met de Ruitenborghweg) de eerste verharde weg van de gemeente en leidde altijd al rechtstreeks naar Zwolle; want die laatste werd vroeger Zwolscheweg genoemd.

Het oude tolhuis anno 2025.

De Poppenallee was ook een tolweg. Met ingang van 1 april 1839 werd er bij het huis hierboven op de foto tol geheven. Het pand hoorde bij het landgoed Heuveldink, dat in beheer was van mejuffrouw Poppe. Tot wanneer je op deze weg tol moest betalen, heb ik niet kunnen ontdekken. Weet u het wel, dan hoor ik dat graag.

De Poppenallee anno 2025.

Ik vond dit een leuk stukje geschiedenis, mede omdat er meer achter de straatnamen schuilging dan ik verwachtte. Zo zie je maar weer: geschiedenis is overal. 😉

De Poppenallee en de afstanden tot de dichtstbijzijnde dorpen en steden.

Bronnen:

750 jaar Amsterdam bij Zandsculpturen Garderen

Zoals veel mensen al hebben meegekregen (bijvoorbeeld door de nieuwe afleveringen van Het Verhaal Van Nederland – Amsterdam), bestaat onze hoofdstad dit jaar 750 jaar. Althans, het is 750 jaar geleden dat er aan de inwoners van het vroege Amsterdam/Amestelledamme tolprivileges verleend werden. Dit privilege is het eerste document waarin de stad vermeld wordt, dus wordt gezien als de geboorte ervan. Maar de bewoning van het gebied gaat nog veel verder terug in de tijd, omdat er ook in de prehistorie al mensen in dat moerassige rivierengebied leefden.

De viering van dit jubileum wordt groots aangepakt… het gaat tenslotte om de Nederlandse hoofdstad. Wereldbekend vanwege allerlei producten, personen en gebeurtenissen en dat gaan we met zijn allen herdenken. De evenementen vinden vooral plaats in Amsterdam zelf, maar ook in andere provincies wordt er aandacht aan besteed.

Neem bijvoorbeeld mijn favoriete provincie, Gelderland. Op de Veluwe wordt ieder jaar een bijzondere (enorm grote) tentoonstelling opgebouwd waarbij kunst met geschiedenis gecombineerd wordt: “Zandsculpturen Garderen“. Hun nieuwe thema wordt ook 750 jaar Amsterdam, dus de geschiedenis van Amsterdam verbeeld in zand.

Zoals u misschien al weet, werk ik sinds 2022 met hen samen om de informatieborden en tentoonstellingsteksten te controleren op chronologie en historische correctheid. Ook op dit moment ben ik daar weer druk mee bezig. Van de organisatie heb ik bovendien vrijkaarten gekregen om te verloten en een prijsvraag voor te bedenken. Met deze vrijkaarten kan AlomHistorisch ook weer samenwerken met andere personen en instanties, zoals bijvoorbeeld universiteiten en scholen. Een verloting of prijsvraag zal uiteraard hier op de website en op onze Instagram verschijnen. Neem dus regelmatig een kijkje op onze kanalen om kans te maken! 🙂

Dit jaar zal ik voor het eerst ook een lezing over het thema verzorgen op het terrein. Iets waar ik ontzettend naar uitkijk! Spulletjes worden al verzameld, boeken en archiefdocumenten worden gelezen en nieuwe teksten worden geschreven. De datum en de details volgen binnenkort. Ook de kunstenaars werken al aan de eerste zandsculpturen. Dat begint letterlijk al vorm te krijgen, kijk maar eens naar het portret van graaf Floris V hieronder. Druk, druk, druk!

Kortom, ook AlomHistorisch is bij de viering van 750 jaar Amsterdam betrokken. Hoe kan het ook anders? 😉

Kasteeldomein de Renesse (Oostmalle, België)

Dat de geschiedenis van Nederland en België innig met elkaar verbonden zijn, zal niemand verbazen. Onze historie begon immers gezamenlijk in de middeleeuwen, toen we nog één land vormden. In de jaren dat de Noordelijke Nederlanden (het huidige Nederland) in opstand kwamen tegen de Spaanse overheersing door het Huis Habsburg, bleven de Zuidelijke Nederlanden (het huidige België) de Spaanse koning juist trouw. Vanaf dat moment liepen de levenslijnen van de twee landen uiteen, maar na de Franse periode werden ze toch weer samengevoegd.

Deze historische meanders komen tot uiting in het indrukwekkende Domein de Renesse in Oostmalle. De geschiedenis is hier letterlijk in de gebouwen terug te zien, met name in het kasteel (dat ooit symmetrisch was, maar door de eeuwen heen een eclectisch bouwwerk is geworden). Zelfs de beplanting in de tuin is onderhevig geweest aan verschillende historische invloeden, waardoor het vandaag zeer plezierig is om over het groene, bloeiende en netjes onderhouden domein te wandelen.

Nadat Napoleon verslagen was bij Waterloo, werd er een nieuw “Verenigd Koninkrijk der Nederlanden” gevormd (1815). Dat betekende ook dat er een gezamenlijk koloniaal rijk was. Zowel Nederlandse als Belgische ambtenaren werkten in Nederlands-Indië, zo ook de markante figuur Leonard du Bus de Gisignies. Echter, tijdens zijn diensttijd begon de Belgische Revolutie en werd België een zelfstandig land (1830). Wat dat voor hem als Belg betekende in de Nederlandse kolonie, wordt in de video besproken, samen met nog veel meer andere interessante feiten over het domein.

Met hartelijke dank aan Raymonde vanden Broeck en Joke Kenis voor de gastvrijheid en voor de ondersteuning bij de totstandkoming van de video.

Scheurend door de tijd (letterlijk)

Zijn jullie ook zo druk aan het scheuren in de Alkmaarse Scheurkalender? Vandaag kwam er een puzzel naar boven. Hieronder zomaar een selectie van de afgelopen weken; de kalender zit echt boordevol historische weetjes. Voor de geïnteresseerden die bij onze winactie misgrepen: via de website zijn er nog enkele scheurkalenders verkrijgbaar. 😉

Geruïneerd door overpriced bloembollen – De Tulpenmanie

In de vroegmoderne tijd wist Nederland zich (als Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden) los te maken van het Spaanse Rijk. Het handelsvolk aan de Noordzee had daar bijna een eeuw voor moeten strijden, vandaar de term Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Ondanks deze conflicten, konden de “Nederlanders” zich economisch ontwikkelen. De lokale handelsgeest en ijver werden versterkt door internationale ambities. De VOC en de WIC brachten ons land een ontzettend grote rijkdom, die overzee niet altijd eerlijk vergaard was. Eenmaal onafhankelijk begon er een economische en culturele bloeitijd. We refereren nog altijd aan deze periode als de Gouden Eeuw, grofweg samenvallend met de 17e eeuw (of op zijn minst de tweede helft daarvan).

Maar waar grootschalig geïnvesteerd en gespeculeerd wordt, kunnen ook economische zeepbellen ontstaan. In 1634 sloeg het economische optimisme in de Republiek finaal om: de bloembollenmarkt stortte in elkaar. Niet gek misschien, want de prijs voor één enkele tulpenbol was opgelopen tot enkele duizenden guldens. Daar kon je potdorie ook een heel grachtenpand in Amsterdam voor kopen!

Deze gebeurtenis kwam bekend te staan als de “Tulpenmanie” en was de allereerste economische crash uit de geschiedenis. Kun je nagaan, met je Gouden Eeuw

Onze video opgenomen in de collectie van Brabants Erfgoed

Leuk nieuws! De mini-documentaire over de enclavegeschiedenis van Baarle is door Brabants Erfgoed opgenomen als onderdeel van hun collectie. Daarom is er nu een archiefpagina voor gemaakt (klik hier).

Ik vind het geweldig dat de video nu ook bereikt kan worden via Brabants Erfgoed. Dat maakt het voor geïnteresseerden absoluut makkelijker om de mini-docu te vinden!

Op bezoek bij de bekendste graaf van Egmont, die in Brussel werd onthoofd

In het huidige Egmond aan de Hoef lag vroeger een imposant kasteel, namelijk het Slot op den Hoef. Vandaag is dit een ruïne waarvan de fundamenten gerestaureerd zijn, zodat je toch een idee krijgt van de grootte en de vorm van het bouwwerk. Het is verbonden aan meerdere belangrijke episodes uit de vaderlandse geschiedenis en dus echt een bezoekje waard.

Een stukje verderop staat de abdij van Egmont (in het huidige Egmond-Binnen). In de middeleeuwen verwierf deze abdij steeds meer grondgebied in Holland. De geestelijken besteedden het beheer daarvan uit aan rentmeesters uit het adellijke geslacht (Van) Egmont.

In 1170 besloot Dodo van Egmont dat er dan ook maar een kasteel voor zijn familie moest komen op die plek. Willem I van Egmont voegde daar in 1229 ook nog een slotkapel aan toe. Eind 15e eeuw had het gebouwencomplex onder Jan III van Egmont (de eerste graaf van Egmont) zijn grootste omvang bereikt.

Lamoraal d’Egmont

Maar het was vooral Lamoraal I van Gavere (1522-1568) die een sleutelfiguur in de Nederlandse geschiedenis werd. Hij was onder andere krijgsheer van keizer Karel V, gouverneur van Vlaanderen en Artesië en lid van de Raad van State. Hij werd geboren in een kasteel nabij Lahamaide (België), maar zijn familieburcht was dus het Slot op den Hoef.

Hij ontving hier edelen voor politieke vergaderingen en van hieruit initieerde hij bovendien de drooglegging van het Egmonder- en Bergermeer. Deze bebouwbare polders hebben we dus aan hem te danken. Lamoraal van Egmont voorstond godsdiensttolerantie voor de bevolking, maar dit burgerrecht werd onderdrukt door Filips II (die de zoon van keizer Karel V was en destijds als koning over de Spaans-Habsburgse Nederlanden regeerde).

Lamoraal I werd de bekendste graaf van Egmont, mede door zijn tragische einde. Op 5 juni 1568 werd hij namelijk op orders van Filips II onthoofd op de Grote Markt van Brussel. Meteen daarna moest ook de graaf van Horne (Hoorn) dit lot ondergaan. Deze onthoofdingen bespoedigden de uitbraak van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) en voedden in het bijzonder de verzetslust van Willem van Oranje, die een bekende was van beide graven en zelfs met hen gediscussieerd had over de juiste mate van godsdiensttolerantie in de Nederlanden.

Hoe liep het af met het kasteel? In de eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog, namelijk in 1573, staken de geuzen onder leiding van Diederik Sonoy het Slot op den Hoef in brand om te voorkomen dat de Spanjaarden het zouden claimen. Het idee hiervoor kwam van Willem van Oranje. Het lukte, maar de schade was groot.

Het kasteel raakte steeds meer in verval. In 1798 werd het zelfs verkocht ‘voor de sloop’ en werd alles afgebroken tot puin. Langzaamaan werden de resten van het bouwwerk opgeslokt door een moerassig weiland. Pas in 1933 gaf een uitstekend brok puin aanleiding om het gebied te ontwateren. Naast allerlei oude gebruiksvoorwerpen, kwamen ook de fundamenten van het kasteel zo weer boven water.

De steenresten werden versterkt met modern beton en opgemetseld met de gevonden bakstenen. Vandaag kun je er overheen lopen en de fundamenten dus van heel dichtbij bekijken. Met een beetje fantasie waan je je bijna op bezoek bij de graven van Egmont! 🙂